Leo Mineur

                                                 

 

                                                                                                       Rotterdamse bioscoopschilders (1919-1979)

 

       Leo Mineur was geen bekend beeldend kunstenaar, maar wel "een groot Rotterdams artiest", zo wil de overlevering.(5)

       Zijn modieuze kleding en zijn kennis van het kunstenaarsleven in Parijs gingen vergezeld van een fascinatie voor de Franse impressionisten.

       Mineurs verschijning maakte duidelijk dat het domein van de beeldende kunst zich uitstrekte tot ver in de donkere en stoffige reclameateliers

       aan het begin van de twintigste eeuw.

       Ook zijn vriendschap met de grote Rotterdamse kunstenaar Dolf Henkes gaf onmiskenbaar status aan zijn kunstenaarschap.

       Volgens tijdgenoten leefde Mineur in "een soort artistieke waas", alleen vergelijkbaar met "een pastoor [die] gehuld gaat in een wierookwolk".

       Als jonge schilder had hij faam verworven als tableauschilder voor de winkels van De Gruyter.

       Hij was een meester in het beschilderen van tegels en maakte grote tableaus die boven de stellingen werden ingemetseld.

 

      Maar Mineur wilde hogerop en bood in 1919 zijn diensten aan bij Hendrik Engelman, wiens Atelier Engelman sinds 1900 tot de Nederlandse

      top van de reclamewereld behoorde.

      Het atelier was in zijn hoogtijdagen gevestigd tussen de Pompenburgsingel en de Noordmolenwerf,

      vlakbij het Grand Theatre, de fantastische bioscoop van Tuschinski.

       "Reclameplan? Engelman!" - zo luidde de slagzin van het bedrijf.

       Engelman was de eerste Rotterdamse ondernemer die bewees dat een goed georganiseerd  reclamebedrijf wel degelijk kon worden

      gecombineerd met het leveren van hoogwaardige kwaliteit.

      Daartoe nam hij eigenzinnige kunstenaars in dienst, zoals Jan Korpershoek, "een fuifnummer waar de baas nooit op kon rekenen en waarvan je

      nooit wist of hij na een pauze nog terug zou komen - maar als ie er was maakte hij ongelooflijk mooi schilderwerk".

       Engelman had de kunstacademie gevolgd.

      Hij leerde nieuwkomers het vak binnen het atelier, maar verplichtte ze 's avonds de academie te volgen.

 

      Het was zijn zoon Jo die het bedrijf op een moderne leest schoeide.(6)

      Hij leerde het vak van zijn vader, begon 's ochtends om vijf uur aan het schilderwerk en volgde 's avonds de academie om zich verder te bekwamen.

      De werken van Engelman prijkten overal in Nederland.

      Er waren opdrachten voor gevels van De Bijenkorf, V&D en C&A, voor tal van kleinere ondernemers  in de stad, maar een échte markt

     vond Engelman in de geschilderde bioscoopreclames.

      Na 1920 steeg het bezoek aan bioscopen snel en steeds groter werd de noodzaak van effectieve reclame.

      Deze reclames bestonden aanvankelijk uit beschilderde handkarren, maar werden later boven de ingang van een  bioscoop bevestigd.

      In de jaren twintig en dertig schilderde Atelier Engelman wel dertig werken per week.

     "Bij God en Engelman is alles mogelijk", zo klonk het in Rotterdam.(7)

 

     De getekende filmfragmenten waren veel meer dan louter reclame: ze vormden als het ware de ontbrekende schakel tussen kunst en reclame.

      De schildering appelleerde aan de behoefte aan entertainment en verbeelding, aan passie en avontuur, aan grootstedelijkheid en het

      verlangen naar de grote wereld buiten Rotterdam.

      Vaak gebruikten de gevelschilders echte celluloid fragmenten.

      Een voormalige piccolo van bioscoop Asta herinnerde zich: "Van een filmoperateur kreeg ik wel eens stukjes film.

      Ze knipten er stukjes uit voor die lui die grote reclameborden schilderden.

      Die projecteerden zo'n stukje op een bord en dan gingen ze

     de contouren van zo'n cowboy overtekenen".(8)

     Die werkwijze maakte het schilderwerk steeds realistischer en veel schilders zochten het randje van de betamelijkheid op.

     Verleidelijke vrouwen en geweld waren populaire thema's en bezoekers smulden van deze taferelen.

     Maar niet iedere bioscoop was daarvan gecharmeerd. Ook de filmkeuring had steeds vaker bezwaren.

     De ontwerpen dienden voortaan te worden voorgelegd aan de censor, een Rotterdamse gemeenteambtenaar die

     eenmaal per week kantoor hield op het stadhuis en nooit te beroerd was een al te fors uitgevallen decolleté weg te gummen.(9)

     Leo Mineur stond aan de basis van die vernieuwing - of verruwing, volgens anderen.

     Hij combineerde versluierde seks en geweld met zijn eigenzinnige schilderstijl.

     Het bracht hem in aanvaring met de keurige Tuschinski.

 

      Engelman, bevreesd voor het verliezen van een goede klant, was woedend en  gaf Mineur de volle lading.

      Mineur deed een laatste poging zijn baas te overtuigen van "zijn artistieke kwaliteiten en de noodzakelijke speciale effecten van vandaag".

      Maar het pleidooi had geen resultaat. Mineur nam op staande voet ontslag.

      Atelier Leo Mineur was geboren. Dat was in 1925. Het Atelier was aanvankelijk geen succes. Eerst gehuisvest op 't Hang,

       later aan de Kievitstraat, kon het bedrijfje met moeite het hoofd boven water houden.

       Bovendien had Mineur geen talent voor acquisitie: hoe groter de klant, hoe nerveuzer hij werd.

       Om zijn spanningen te overwinnen slikte hij vele buisjes aspirines, maar die verdoofden hem zo sterk dat hij zich later niet meer kon herinneren

       wat de klant van hem wilde.

       Uiteindelijk werd hij benaderd door een voormalige visboer die nu een wat louche en derderangs theater exploiteerde, het Centraal Theater.

       De zaken gingen wat beter, maar op 14 mei 1940 werd Atelier Mineur volledig verwoest in het bombardement op Rotterdam.

       Ook had Mineur in de jaren dertig concurrentie gekregen van nieuwe bioscoopschilders, waaronder Ab Schrijver, die vooral verdienstelijk

       werk verrichtte voor  bioscoop Luxor.

 

      In tegenstelling tot Mineur documenteerde Schrijver zijn werk meer dan behoorlijk: het gemeentearchief bezit twee prachtig fotoalbums.

      Na de Tweede Wereldoorlog echter groeide de faam van Atelier Leo Mineur en werd Engelman een echo uit het recente verleden.

      In de vuurzee van het bombardement werden de meeste Rotterdamse theaters vernietigd: Thalia, City, Asta, het Oostertheater, 

      Tivoli, Lumière, Cineac, Olympia, Centraal, het Grand Theatre en Scala.

      Gespaard werden de Arena, het Capitol en het Duitse Ufa-theater.

      Met de komst van nieuwe bioscopen nam ook de werkgelegenheid in de reclamebranche substantieel toe.

      In de jaren vijftig schilderde Mineur al voor Arena, Passage, Thalia, Rex, het Prinses Theater, Cineac A.D., Cineac NRC en het Colosseum.

      Ook bood de grote stadstentoonstelling E55 - Energie 1955 - handenvol werk aan het Atelier.

      Het bedrijf is tot op de dag van vandaag actief op de reclamemarkt, maar voert namens kunstenaars sinds de jaren zeventig van

      de vorige eeuw ook veel autonome muurschilderingen uit.

       Atelier Leo Mineur beschikt over de grootste kennis van muurschilderingen in Nederland.

      Dankzij grote technische kennis van muur, ondergrond en weersgesteldheden, verf en kleurenkennis en het artistieke niveau van de uitvoering,

      kiezen veel kunstenaars tot op de dag van vandaag voor dit bedrijf.

 

 

      De bioscoopschildering kreeg in de naoorlogse periode haar definitieve vorm.(10)

      De schilder gebruikte doorgaans drie kwasten: de lionder (een breed, langharig penseel van varkenshaar, geschikt voor het inkleuren van grote vlakken),

      het centimeterpenseel  (een smaller penseel van varkenshaar, vooral geschikt voor het 'koppenschilderen' en het schrijven van letters) en de lakschrijver

      (een smal penseel, geschikt voor het bijpunten van teksten en decoraties). Voor het schilderen in de openbare ruimte was colon zeer belangrijk:

      een lijmsoort die als bindmiddel van de verf diende.

      De kleuren werden gemaakt door verfstoffen in poedervorm: wit,  zwart, citroen- en chromaatgeel, vermiljoen- en donkerrood, azuur, kobalt- en kalkblauw,

      middel- en biljartgroen.

      Het gevelbord bestond uit een houten raamwerk, bespannen met linnen. Hergebruik zette de toon: vaak werd een doek wel zes  keer gebruikt voor nieuwe

     schilderingen.

      Daarom is er niets bewaard gebleven uit deze erfenis (één enkel werk siert vandaag het kantoor van Atelier Leo Mineur).

      Een goede bioscoopschildering werd in drie dagen vervaardigd. Naast artistieke kwaliteiten werd van de reclameschilder ook verlangd dat hij

     geen hoogtevrees had en over een "liefde voor klauterpartijen" beschikte.

       Gevoel voor avontuur, een hoge snelheid van werken, en het combineren van deze elementen in een artistieke praktijk bleken van het allergrootste belang:

       "Een bedrijf dat over medewerkers met zulke vreemde eigenschappen kon beschikken, en die dat ook nog eens konden koppelen aan artistiek presteren,

       had natuurlijk een dikke streep voor op zijn concurrenten".(11)

       Zulke medewerkers waren de gebroeders Leo en Henk van den Berg.

 

 

       Deze kunstenaars beschikten inderdaad over een liefde voor klauterpartijen en waren nooit te beroerd op grote hoogte halsbrekende toeren uit te halen.

       In opdracht van Leo Mineur voerden zij een reusachtig werk uit op de Euromast.

       Het betrof een kunstwerk van Lawrence Weiner, getiteld As Long As It Lasts , onderdeel van de gelijknamige expositie in kunstcentrum Witte de With in 1993,

        waarbij een internationale keur van kunstenaars  de schilderkunst in relatie bracht met architectuur.

       De verticaal geschilderde letters, over de lengte van de mast (ruim negentig meter), resulteerden in één van de hoogtepunten van de muurschilderkunst

       in Rotterdam.

       Het is doodzonde dat dit werk niet voor Rotterdam behouden bleef. In het NRC Handelsblad schreef Bas Roodnat:

       "Per stuk maten de letters zes meter. Vereist was dat zij na de tentoonstelling weer onzichtbaar verwijderd konden worden.

       Verf kon dus niet worden gebruikt.

       Na veel experimenten en trucs werd uitgevonden dat drie lagen antigraffiti als ondergrond konden worden gebruikt - het is een aardappelmeelextract,

       dat bij zeventig graden oplost en dan met hoge druk weggespoten kan worden.

       Op deze laag konden met dunne latex (lijmverf) de letters worden gezet.

       De broers garandeerden dat die letters het drie maanden konden uithouden [.]

       Voor Leo en Henk van den Berg is de daarvoor noodzakelijke kennis en ambachtelijke handvaardigheid vergroeid met hun eigen vrije kunstenaarschap.

       Maar zij vrezen dat op den duur de karakterloze megamogelijkheden van fotografische procedés het oude handwerk zullen verdringen,

       zoals dat ook gebeurde met die prachtige geschilderde bioscoopreclames".(12)

       Mineur bracht een unieke generatie "vergeten kunstenaars" voort, waaronder Albert Wayers, Joost Visser, Nico Straatman, Kees Sparreboom en

      Willem Kerssemeijer.

       Sparreboom ging na zijn middelbare school in opleiding bij Studio Marten Toonder, maar onder druk van zijn ouders werd de keuze voor

       Atelier Leo Mineur gemaakt:

       "Het schilderen deed je niet voor het geld. Dat deed je uit liefde.

       Voor de vrije expressie, de spontane vormgeving.

 

       Het blijft pijnlijk dat er niets meer van ons werk over is.

      Achteraf gezien hebben we kunst bedreven".(13) Beeldende kunst was weliswaar het ijkpunt,  maar op de werkvloer golden vaak andere regels.

      Willem Kerssemeijer van Atelier Leo Mineur herinnerde zich dat zijn interne bedrijfsopleiding een duidelijk kwaliteitscriterium kende:

      "Verre van mooi, maar mooi van verre".(14) Muurkunst was een kwestie van schaal en maat, van suggestie, illusie en beïnvloeding.

       Ook betaalde het ambacht slecht.

       Sparreboom kreeg in de jaren vijftig vijftien gulden per week uitbetaald. "Ome Leo was zuinig en koffie was uit den boze.

      Je moest staand werken om wakker te blijven.

       En wilde je de kachel aanmaken, dan moest je op straat om een vuurtje gaan vragen".(15)

       De bioscoopschilder koos na Atelier Mineur voor zijn oude liefde en is vandaag striptekenaar.

       In eigen beheer - Fort Media Uitgeverij - brengt Sparreboom detectives uit, waarvan de omslagen herinneringen oproepen aan de

       bioscoopschilderingen van weleer.

      Ook is hij de enige medewerker van Atelier Leo Mineur die zijn herinneringen aan het bedrijf aan het schrift toevertrouwde en

       vervolgens zelf publiceerde.

      Zijn autobiografische notities Atelier Leo Mineur. Rotterdamse bioscoopschilders in de jaren '50 (2002) verschenen in stripvorm.

      De strip biedt een unieke kijk in de praktijk van de bioscoopschilder.

      De laatste bioscoopschildering in Rotterdam werd gemaakt voor John Carpenters klassieker Escape From New York (1979),

       met Kurt Russell als de solitaire cultfiguur Snake Plissken.(16)

 

       In juni 2003 ging Atelier Leo Mineur failliet.

       Het bedrijf had de muurschildering naar het tweede plan verschoven en een nieuwe lucratieve markt gevonden in de standbouw voor beurzen.

       Maar na de gebeurtenissen van 9 september 2001 zakte deze bedrijfstak volledig ineen.

      Het Atelier wist niet te anticiperen op deze ontwikkeling en vroeg het faillissement aan.

      De schilders zagen de neergang met lede ogen aan.

      Na langdurig nachtelijk beraad ("Gedomineerd door tien procent ratio en negentig procent emotie")

      kochten Willem Kerssemeijer en Michelle Geurts

      de rechten van het bedrijf en maakten als Reclame Atelier Leo Mineur een doorstart.

      Schoorvoetend werd gestart in een garagebox

      in Schiedam en vier jaar later kon een groot bedrijfspand in Berkel en Rodenrijs worden betrokken.(17)

      Het Atelier maakt vandaag weer muurschilderingen, onder andere in opdracht van het Centrum Beeldende Kunst

     (waaronder een werk van Lydia Schouten op de hoek van de Witte de Withstraat en de Eendrachtstraat en een schildering van

     Arthur van de Pols aan de Schiedamsesingel). Ook Diergaarde Blijdorp behoort tot de klantenkring van het bedrijf.

 

      De grenzen tussen reclameschilders en beeldend kunstenaars waren tot aan de jaren zeventig van de vorige eeuw niet bijster groot.

      Vaak hadden beide een opleiding aan de academie gevolgd en bovendien waren de mogelijkheden om een inkomen te verdienen

       aan het zelfstandig kunstenaarschap gering.(18)

      In de jaren vijftig en zestig waren combinaties van beide beroepspraktijken zeer gebruikelijk.

       De academie kende sinds de Tweede Wereldoorlog de opleiding 'publiciteit',  waar onder meer werd opgeleid tot decorbouwer en

      reclameschilder.

       Binnen het domein van de beeldende kunst beschikte deze richting over beduidend minder status  dan die van 'tekenen & schilderen',

       maar de toegepaste richting

      hoefde niet in de weg te staan van een succesvolle carrière als professioneel kunstenaar.

       Bekende Rotterdamse kunstenaars als Willem de Kooning, Mathieu Ficheroux, Klaas Gubbels, Daan van Golden en Toni Burgering, om slechts een aantal van

      hen te noemen, werkten ook in de commerciële sector.

      De Kooning werkte als twaalfjarige al voor het decoratieve atelier van de gebroeders Gidding in Rotterdam.

       Ficheroux deed 'publiciteit' voordat hij zich vol overgave op de autonome kunst stortte. Gubbels leerde reclametekenen op de technische school.

       Van Golden was enige tijd etaleur van De Bijenkorf en Burgering deed hetzelfde werk voor Vroom & Dreesmann. Ook maakte hij billboards voor bioscopen.

 

                                    Uit: Siebe Thissen, Mooi van ver. Muurschilderingen in Rotterdam (Trichis Publishing Rotterdam, 2007)

                                            

 

                                                                         Siebe Thissen 
                                            Hoofd Kunst & Openbare Ruimte 
                                                 Centrum Beeldende Kunst Rotterdam 
                                                      Nieuwe Binnenweg 75 
                                                            3014 GE Rotterdam 
                                                                        (010) 436 02 88                                                            reageren kan ook op   
j.zwart@nostalgiekrant.nl 


                                                             s.thissen@cbk.rotterdam.nl  
                                                               www.openbarekunst.nl 
                                                               www.cbkrotterdam.nl